Demo aanvragen
Terug naar overzicht

Dinsdag 16 oktober 2012

#Flex-BV: Verplichtingen verbonden aan het aandeelhouderschap

Op grond van 2:192 BW kunnen verplichtingen van verbintenisrechtelijke aard aan het aandeelhouderschap worden verbonden.

Via deze link is een lijst met voorbeelden beschikbaar: http://www.linkedin.com/groups/Wie-kan-mij-helpen-aan-3826243.S.135388904?qid=8c3eebd5-2cb4-4af3-8348-d933a9da9f46&trk=group_items_see_more-0-b-ttl

Als er eenmaal verplichtingen aan het aandeelhouderschap zijn verbonden, kan dat interessante gevolgen hebben.

Stel de verplichting bestaat uit het zich onthouden van concurrentie tbv de BV. Wat nu als de BV deze aandelen inkoopt? Ik zou menen dat de verplichting door vermenging teniet gaat. Als de BV deze aandelen vervolgens weer aan een derde verkoopt en levert, herleeft de verplichting dan weer? Ik meen van wel. Maar wat als de verplichting bestaat uit het zich onthouden van concurrentie tbv een aandeelhouder of derde die actief is op hetzelfde gebied als de BV? Mag de BV dan haar activiteiten niet meer uitoefenen? Het is derhalve verstandig bij het redigeren van verplichtingen ook over deze situatie na te denken.

Wat gebeurt er bij intrekking van deze aandelen? Ik ben van mening dat daarmee ook de verplichting vervalt. En wat gebeurt er als deze BV verdwijnt ten gevolge van fusie/splitsing? 2: 320 en 334p bepalen dat de derde die een bijzonder recht jegens de BV heeft, eenzelfde recht in de verkrijgende BV moet verkrijgen. Hier is echter geen sprake van een recht jegens de BV maar jegens een aandeelhouder. Ook het verzet van 2:316, lid 2/334l helpt m.i. niet want dat heeft ook slechts betrekking op rechten jegens de BV en niet jegens aandeelhouders.

En wat nu bij statutenwijziging waarbij de verplichting wordt losgelaten? 2:232 bepaalt dat een wijziging van bepalingen waarbij aan een ander dan aan aandeelhouders der vennootschap als zodanig enig recht is toegekend zijn toestemming behoeft.

Bij het opnemen van 192 verplichtingen is het verstandig ook op te nemen dat besluiten tot fusie/splitsing/intrekking alleen kunnen worden genomen na de goedkeuring van de gerechtigde van de verplichting. Bij fusie/splitsing is het onomstreden dat het mogelijk is goedkeuring van een derde voor het besluit tot fusie/splitsing voor te schrijven (2:312, lid 2 sub 1/334f, lid 2 sub l.). Voor statutenwijziging wordt dit vrij algemenen aangenomen dat het kan en dan vind ik dat het voor kapitaalvermindering ook zou moeten kunnen.

Ook uit tuchtrechtelijk perspectief is het verstandig dit goed af te hechten. Ik zie mogelijke parallellen met de zorgplicht bij de doorbreking van kettingbedingen. Voor een statutenwijziging waarbij de verplichting wordt geschrapt, is denk ik geen bijzondere regeling nodig, omdat de wet daar al een faciliteit voor biedt.